Op een goede dag kwam meneer pastoor weer eens de klas in wandelen. Het zal de tweede of derde klas zijn geweest. Hij liep door de klas en keek zoekend om zich heen. Bij mij aangekomen pakte hij mijn hoofd vast en probeerde dat te draaien. Maar omdat ik bij onverwachte aanraking verstijf lukte hem dat niet.
Ik moest meekomen en meneer pastoor vertelde me dat ik misdienaar werd! Ouders trots als de bekende aap en ik moest aan de gang om alle Latijnse teksten te gaan leren.
Het Confiteor, het Gloria, het Santus, het Credo, het Angus Deus en zo voorts. Taal is nooit mijn sterkste kant geweest, maar de meeste teksten zitten nog in mijn hoofd.
Als misdienaar moest je je in een soort van jurk hijsen die met talloze knoopjes van voren gesloten werd. Je taak was de priester, pastoors en kapelaans, te ondersteunen bij de dienst. Bij binnenkomst in de kerk de gelovigen wakker schudden door een grote bel te luiden. Een collegaatje deed dat een keer te enthousiast waardoor hij die klok op zijn tenen kreeg en twee tenen brak.
Tijdens de mis water en wijn brengen, het misboek, dat erg zwaar was, van rechts naar links versjouwen. Drie treden op, boek pakken, trap af en oppassen dat je niet op je rok trapte en een doodsmak maakte, omlopen, in het midden even knielen, drie treden op en boek waar afleveren.
Terug naar je plek onder aan het altaar, op je knieën op het marmer wachten op je nieuwe taak.
Bij de hoofdmis, bruiloften en begrafenissen voor de wierrook zorgen. Dat was een bakje met een gloeiend kooltje erin waar de priester (of als we geluk hadden een misdienaar) wat korrels wierrook op deed. Met een paar kettingen kon je daar mee zwaaien waardoor de hele kerk gevuld werd met de typische geur.
Even de klas uit.
Bruiloften en begrafenissen waren onder schooltijd en dus een gelegenheid om de klas uit te kunnen. Daarom waren het vooral de jongens die wat beter konden leren die misdienaar mochten worden. Dat vond de koster ook wat makkelijker om even alleen te zijn met enkele jongens werd verteld. Zelf heb ik er geen actieve herinnering aan.
Huwelijken
Bij bruiloften was het een beetje ons geintje om met het wierookvat eens flink onder de neus van de bruid te zwaaien. Zo nu en dan schoof de bruidegom ons dan een dubbeltje toe om wat minder enthousiast te zwaaien.
Begrafenissen.
Iets minder prettig waren de begrafenissen. Huilende mensen op de eerste rijen. Soms zelfs een hele plas voor de bank.
Na de mis volgde dan de processie naar het kerkhof. Twee misdienaars voorop met flambouwen, een lange stok met daarop een glazen vat waarin een kaars, afgesloten met een metalen kapje dat er regelmatig afviel en waar je je vingers dan aan verbrandde.
In de rug de paarden die de koets trokken en in je nek hijgden.
Bij een van die processies kwam een vrouw aanrennen met een groot stuk hout in haar hand. Dat gooide ze de koets in met de kreet “Dat hij goed brand in de hel!”.
Als de kist eindelijk in de grond zat vertrok het gezelschap naar de koffietafel, de pastoor of kapelaan incluis, maar de misdienaar ging omkleden, de koster ontwijken, en terug naar school.